Spijkenisse-Hoogvliet

Namen van planten deel 9

Dit voorlaatste deel van deze serie is geheel gewijd aan één plantengeslacht, namelijk Potentilla (Ganzerik).

Ganzerik is een groot plantengeslacht uit de Rozenfamilie. Vanwege de kleurige en uitbundige bloei in de zomer horen ze tot mijn favoriete vaste planten.

Ik heb dan ook wel zeven soorten en variëteiten in mijn tuin staan, te weten

Potentilla sterilis (Aardbeiganzerik),

Potentilla nepalensis ‘Ron McBeath’,

Potentilla nepalensis ‘Miss Willmott’,

Potentilla thurberi ‘Monarch’s Velvet’,

Potentilla recta ‘Pallida’ (Rechte Ganzerik),

Potentilla X hopwoodiana en Potentilla ‘William Rollisson’.

Een paar jaar geleden bezat ik ook nog de vuurrode Potentilla atrosanguinea ‘Gibson’s Scarlet’ die helaas tijdens een droge zomer het loodje legde.

In dit rijtje planten worden nogal wat persoonsnamen genoemd. Over die planten en personen ga ik hier wat meer vertellen.

Potentilla nepalensis ‘Ron McBeath’ Deze plant is genoemd naar een voormalige beheerder van de Botanische Tuin van Edinburgh die de plant meebracht uit Nepal. In het algemeen horen de nepalensis-cultivars tot de grootste kruidachtige Ganzeriken, maar deze vorm blijft mooi laag en heeft een lange bloeitijd. Van Ron McBeath zijn weinig persoonlijke gegevens bekend. Hij is Ron McBeath waarschijnlijk geboren rond 1940 en is mogelijk nog in leven. Hij studeerde tuinbouw in Castle Douglas (Schotland) en deed een vervolgcursus bij de Royal Botanic Garden in Edinburgh. Na een periode als manager op een rotsplantenkwekerij keerde hij terug naar de Botanic Garden als hoofd van de rotsplantensectie. Na nog een periode als curator van de afdeling van de alpiene en de kruidachtige planten begon hij een eigen kwekerij van voornamelijk rotsplanten en bosplanten. Hij verzorgde lezingen met plantenfoto’s die hij zelf maakte in het wild en in diverse tuinen. In de jaren 60 van de vorige eeuw kweekte hij al Meconopsis (Blauwe Papaver). Pas in 1981 zag hij deze bijzondere Potentilla plant tijdens een expeditie voor het eerst in het wild. Ron McBeath

Potentilla nepalensis ‘Miss Willmott’ Ellen Ann Willmott (1858 – 1934) was de oudste dochter van een zeer welgestelde Londense advokaat. In 1875 verhuisde deze met zijn vrouw en beide dochters naar het landgoed Warley Place nabij Brentwood in Essex Op Warley Place, dat zij in 1898 in zijn geheel erfde, besteedde Ellen vrijwel al haar tijd aan tuinieren en planten. Geleidelijk aan werd ze een echte expert.

Ze spendeerde een groot deel van haar vermogen aan de Ellen Willmott aanleg, inrichting en onderhoud van deze adembenemende tuin. De Alpine Garden, een rotstuin van bijna 1 hectare met een aangelegd ravijn en een beek die uitmondde in een meer, werd wereldberoemd.

Ze kocht voor enorme bedragen planten bij kwekerijen. Ook financierde ze verscheidene plantenexpedities en als dank kreeg ze zaden en planten. Kwekers en plantenjagers vernoemden planten naar haar, maar ook op Warley Place ontstonden soms plantenvariëteiten zoals Aethionema Potentilla nepalensis ‘Warley Place’, een van de beroemdste ‘Miss Willmott’ planten van Miss Willmott. Met haar eigenzinnige, prikkelbare karakter maakte zij zich niet altijd even geliefd, maar ze was voor vrienden trouw en royaal. Het verhaal gaat, dat als zij tuinen bezocht van anderen, zij er stiekem zaden uit haar eigen tuin rondstrooide omdat zij deze tuinen te saai vond. Haar favoriet hierbij was de Ivoordistel, Eryngium giganteum, die men dan later spontaan in de tuinen zag verschijnen. De plant kreeg later de naam ‘Miss Willmott’s Ghost’. Men vond dat de stekelige plant prima bij haar karakter paste. Omdat Ellen Willmott ook huizen in Frankrijk en Italië kocht en daarbij eveneens spectaculaire tuinen liet aanleggen, had ze op een gegeven moment meer dan 100 tuinlieden in dienst. Door haar verkwistende levensstijl smolt haar fortuin geleidelijk weg en moest er grond verkocht worden. Aan het eind van haar leven was de tuin op Warley Place, hoewel aanzienlijk kleiner dan vroeger, nog steeds mooi. Maar er werd niet meer zo groots getuinierd. Ellen Willmott stierf als een verbitterde oude vrouw. Haar tuin raakte in verval en werd Eryngium giganteum leeggeroofd, het huis werd tenslotte afgebroken. ‘Miss Willmott’s Ghost’ Miss Willmott is vooral bekend vanwege haar plantenkennis, haar steun aan plantenjagers en haar gezaghebbende boek “The Genus Rosa”, maar vooral vanwege de meer dan 60 planten die naar haar of naar Warley Place zijn genoemd.

Potentilla thurberi ‘Monarch’s Velvet’ Deze prachtige plant heeft rode bloemen met een bijna zwart hart. De wilde vorm komt voor in California, Arizona en New Mexico. De plant is genoemd naar de Amerikaanse apotheker, scheikundige en botanicus George Thurber (1821 – 1890) die de soort in 1851 in New Mexico verzamelde. Een goede relatie van Thurber, professor Asa Gray, die beschouwd wordt als de belangrijkste Amerikaanse botanicus van de negentiende eeuw, gaf de plant zijn naam. George Thurber werd in 1821 geboren in Providence in de Amerikaanse staat Rhode Island. Hij maakte zijn George Thurber, scholing niet af, maar ging samen met een partner in archief van de Michigan farmaceutische business. In die tijd gaf hij lezingen State University over scheikunde en deed onderzoek naar plantaardige geneesmiddelen. Hij kreeg de kans om botanisch veldwerk te doen toen hij gevraagd werd als plantkundige in de U.S. Boundery Commission die het weinig bekende grensgebied met Mexico onderzocht. Hij kreeg onder meer een eredoctoraat in scheikunde. Ook bracht hij veel tijd door met het geven van colleges en lezingen en met het schrijven over plantkunde en tuinbouw. Een van zijn grotere publicaties was een standaardwerk over Amerikaanse grassen dat Potentilla thurberi ‘Monarch’s Velvet’ hij vanwege zijn overlijden in 1890 (in Passaic, New Jersey) niet heeft kunnen afmaken. Thurber verzamelde vooral in het westen van de Verenigde Staten een grote hoeveelheid planten. Deze verzameling bevindt zich in het Gray’s Herbarium van de Harvard Universiteit. Potentilla X hopwoodiana Deze kruising tussen Potentilla recta en Potentilla nepalensis ontstond in 1829 op de kwekerij van E. Hopwood in Twickenham, Engeland. De heer Hopwood was erg te spreken over de bijzondere bloemkleur. Gewoonlijk hebben de bloemen van een kruising een tint tussen beide ouders in, maar Potentilla x hopwoodiana deze planten hebben meerkleurige bloemen, van beide ouders wat. Een paar jaar later had kweker Hopwood voldoende planten voor de verkoop. Ze kostten toen een guinea per stuk, dat was meer dan een pond.

Potentilla ‘William Rollisson’ De Engelsman William Rollisson (ca. 1765 – 1842) begon rond 1790 een kwekerij, de Springfield Nursery, in Upper Tooting, Surrey. Hij werd bekend door zijn kruisingswerk met dopheidesoorten (Erica) uit de Kaapprovincie. Na zijn dood werd de kwekerij voortgezet door zijn twee zonen George en William (ca. 1802 – 1875). In 1880 werd de kwekerij opgeheven. De dubbele Potentilla ‘William Rollisson’ is in 1864 waarschijnlijk naar William senior William Rollisson genoemd en wel door de bekende Franse kweker Pierre Louis Victor Lemoine (1823 – 1911) uit Nancy. Deze kweekte in 1854 ook de eerst bekende dubbele Potentilla, namelijk de oranjerode ‘Gloire de Nancy’. Die verschilt mijns inziens niet veel Potentilla ‘William Rollisson’ van de ‘William Rollisson’.

Potentilla atrosanguinea ‘Gibson’s Scarlet’ Deze scharlakenrode cultivar is gekweekt door G. Gibson & Co, kwekers te Bedale, North Yorkshire, Engeland.

Waarschijnlijk dateert deze uit het begin van de 20ste eeuw.

Frans 

_wordt vervolgd

Potentilla ‘Gibson’s Scarlet’

Gebruikte bronnen:

• nl.wikipedia.org.

• en.wikipedia.org

• Guy de Kinder: ABC van het Plantenlatijn. Betekenis van botanische namen.

• Robin Hanbury-Tenison (redactie): De grote ontdekkingsreizigers.

• Anne S. Troelstra: Tijgers op de Ararat. Natuurhistorische reisverhalen 1700 – 1950.

• Alex Pankhurst: Planten van naam.

• Summerstown182.wordpress.com.

• Volkoomen.nl.