door Frans Overes.
Deel 1 van deze serie ging over de prairies in Noord-Amerika en de nabootsing van dit milieu in de eigen tuin. Daarbij kwamen ontwerp en onderhoud van de prairietuin aan de orde. Vervolgens schreef ik in deel 2 over de plantkeuze en ging ik uitgebreid in op de toe te passen grassoorten.
(Deel 1 stond in ons Nieuwsblad 2017 nr. 3, Deel 2 stond in Nieuwsblad 2018 nr. 1. De hele serie staat ook – maar dan zonder foto’s – op onze website.)
In dit laatste deel wil ik een aantal mooie vaste planten beschrijven die in mijn prairietuin niet mogen ontbreken.
Ik zet de eisen die ik aan deze planten stel, nog even op een rij:
o Van nature op de prairie voorkomend
o Veel kleur
o Lange bloei
o Liefst echt wild, dus geen cultuurvariëteit
o Natuurlijke uitstraling
o Niet woekerend
o Niet omvallend
Ben ik daarmee niet al te veeleisend? Het lijkt wel of ik op zoek ben naar “de ideale tuinplant”. Deze bestaat natuurlijk niet.
Gelukkig zijn er veel planten te vinden die aan de meeste van mijn eisen voldoen.
Er zijn ook genoeg prairieplanten, die geschikt lijken voor mijn prairietuin, maar die ik bij nader inzien toch niet wil.
Zo zijn er Asters en Guldenroedes die flink woekeren. Afgelopen zomer wilde een paar van die soorten mijn tuin al overnemen. Dat ging om Aster radula en Solidago rugosa. Prachtige planten, dat zeker, maar ik vrees dat ze te veel werk gaan geven.
Echinacea (Rode Zonnehoed)
Het plantengeslacht Echinacea kent een paar mooie prairieplanten. Echinacea pallida en Echinacea paradoxa zijn vrij hoge, slanke planten, die duidelijk van de bekendere Echinacea purpurea verschillen doordat de lintbloemen sierlijk afhangen. De planten ogen natuurlijker, minder stijf. Echinacea pallida is rose, Echinacea paradoxa geel. Echinacea purpurea kennen we in allerlei kleuren, van wit tot geel, oranje en rood.
Echinacea’s zijn planten die goed tegen droogte, hitte en arme grond kunnen. In zware en slecht doorlatende grond zullen ze snel verdwijnen. De bloemen trekken veel vlinders en hommels aan en de zaadhoofden zijn in trek bij vinken.
De plant is al heel lang bij de Indiaanse bevolking van Noord-Amerika bekend vanwege zijn medicinale eigenschappen en wordt nog steeds in de homeopathie toegepast (Echinaforce!) Het stekelige hart van de bloemhoofden heeft de planten hun wetenschappelijke naam gegeven: het Griekse woord echinos betekent: egel.
Echinacea pallida en Liatris pycnostachya
Liatris pycnostachya (Prairieliatris)
Deze Liatris van zo’n 80 cm hoog vormt een spectaculaire bloeiaar van bundeltjes lavendelkleurige bloempjes. De aar begint in juli bovenaan te bloeien, zodat de onderste bloembundeltjes pas enkele weken later staan te pronken. Het is een uitstekende snijbloem, die ook De plant heeft veel zon en voldoende vocht nodig. Hij doet het goed op kleigrond.
Echinacea purpurea en
Stipa tenuissima
Asclepias tuberosa (Zijdeplant)
De Zijdeplant wordt ongeveer 60 cm hoog en bloeit oranje in de zomermaanden.
De plant is helaas matig winterhard, maar het is goed mogelijk om er zaad van te winnen en dit binnen uit te zaaien. De hieruit opgekomen plantjes zou ik nog niet uitplanten in de tuin, maar de eerste winter nog binnen houden. De Zijdeplant heeft opvallende vruchten, die bij rijpheid openbarsten, waarbij een massa zijdezachte haren tevoorschijn komt waartussen de zaden te vinden zijn.
Een andere Zijdeplant is Asclepias incarnata met roodpaarse bloemtrossen. Deze wordt een stuk hoger, tot anderhalve meter. Hij groeit goed op natte plaatsen en zou geschikt zijn voor verwildering.
Ik ben bang dat dat een eufemisme is: de plant woekert waarschijnlijk net zo erg als zijn familielid Asclepias syriaca (met vruchten die op papegaaitjes lijken) die ik in Canada hele bermen heb zien koloniseren.
Verbena hastata (IJzerhard)
Deze slanke plant wordt een meter hoog. De felgekleurde paarsblauwe bloempjes zitten in smalle aarvormige trossen die als kandelaars op de stengel staan. Hij zaait zich gemakkelijk uit en men moet er niet van opkijken als er tussen de zaailingen roze en witte exemplaren opduiken. Dit IJzerhard groeit het best in de zon op vochtige grond, maar gewone tuingrond is ook prima als die in de zomer maar niet uitdroogt.
Asclepias tuberosa
Verbena hastata
Gillenia trifoliata
Degene die deze plant de Nederlandse naam ‘Driebladige Braakwortel-spiraea’ heeft gegeven, had vast nog een kater van de vorige avond. Hoe krijg je het verzonnen?
Het is een meer dan prachtige plant. Tijdens de bloei in juni en juli vormt de oranjerode kelk een bijzonder contrast met de witte kroonblaadjes. De herfstkleur is schitterend, van geel en oranje tot wijnrood.
Sanguisorba (Pimpernel)
Grote Pimpernel (Sanguisorba officinalis) en Kleine Pimpernel (Sanguisorba minor) komen in ons land in het wild voor.
Voor de prairietuin ging mijn voorkeur uit naar Sanguisorba tenuifolia, maar dit blijkt een Japanse soort te zijn. De keuze valt daarom op Sanguisorba obtusa, een plant met laagblijvend, mooi geveerd blad, waar de bloemtrossen op lange stelen bovenuit groeien. Deze lijken op zuurstokrose pijpenragers (In deel 1 staat een foto van deze plant).
Aster
Astersoorten mogen in de prairietuin eigenlijk niet ontbreken. Het is raadzaam de verschillende soorten te testen op woekergedrag.
De kleinbloemige Aster ericoides en Aster lateriflorus hebben er beslist geen last van. Maar van Aster novae-angliae ben ik in dat opzicht niet zo zeker. Deze hoge, stevige Herfstaster is genoemd naar de oorspronkelijke vindplaats, de streek New England in het uiterste noordoosten van de Verenigde Staten.
De kleuren van de cultivars variëren van blauwpaars tot karmijnrood en van wit tot rose, alle met een goudgeel hart. Het is normaal dat tijdens de bloei de onderste bladeren al beginnen te verdorren. Je kunt er bij het maken van een beplantingsplan rekening mee houden.
Aster ericoides
Lythrum (Kattenstaart)
De uit Europa afkomstige Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) wordt in Amerika als invasieve exoot beschouwd, hetgeen betekent dat het een nogal opdringerige plant is die inlandse plantensoorten langs waterkanten en in moerassen verdringt.
Ik plant in mijn tuin de Roedekattenstaart (Lythrum virgatum). Ik vind vooral de bijna witte Lythrum virgatum ‘Mauveblauw’ erg mooi. Het is een luchtige plant van een meter hoog, die overal mee te combineren is.
Hij bloeit van juni tot augustus en houdt van zon en vochtige grond.
Filipendula rubra ‘Venusta’ (Moerasspiraea)
Deze plant, eveneens voor vochtige grond, haalt met gemak 2 meter. Hij is met zijn grote bladeren en trossen bloemen als suikerspinnen onmisbaar. Ook uitgebloeid zijn de bloemtrossen het aanzien meer dan waard. In de zon krijgen ze dan een oranje gloed.
Heliopsis (Zonneogen) en Rudbeckia (Zonnehoed)
De gele bloemhoofdjes van deze soorten geven tot diep in de herfst kleur aan de prairietuin.
Mijn favoriet is Heliopsis helianthoides var. scabra ‘Summer Nights’ vanwege het oranje hart en de donkere, bijna zwarte bloemstelen. (foto in deel 1)
Het is een hoge plant (120 cm) die van juni tot september in bloei staat.
Rudbeckia maxima wordt nog hoger. Hij haalt met gemak de 2 meter Het is een slanke plant met een wortelrozet van grote blauwgrijze bladeren. Een echte blikvanger.
Rudbeckia fulgida var. deamii daarentegen blijft vrij laag, hooguit 80 cm, en groeit bossig. Hij bloeit vanaf juni eindeloos door tot in oktober.
Lythrum virgatum
‘Mauveblauw’
Filipendula rubra
‘Venusta’
Phlox (Vlambloem)
Dit Noord-Amerikaanse plantengeslacht laten we in onze prairietuin vertegenwoordigen door de hoge soorten Phlox maculata en Phlox paniculata.
Van beide soorten zijn cultivars verkrijgbaar. Van Phlox paniculata is echter ook de wilde soort te koop (o.m. bij de Hessenhof). Deze heeft losse trossen van vrij kleine paarsrode bloemen en komt natuurlijker over dan de gekweekte vormen. Het mag duidelijk zijn dat mijn voorkeur naar de botanische soort uitgaat.
Veronicastrum virginicum (Virginische Ereprijs).
Van deze soort zijn verscheidene kweekvormen verkrijgbaar. Mooi is Veronicastrum virginicum ‘Fascination’ waarvan de lilablauwe bloeiaren ten dele een bandvormige vergroeiing (fasciatie) kennen. Een fascinerende plant! Een andere mooie variëteit is Veronicastrum virginicum ‘Lavendelturm’, licht lavendelblauw, met lange aren. Beide cultivars worden ongeveer 175 cm hoog.
Er is dus keus genoeg in redelijk tot goed verkrijgbare prairieplanten.
In deel 2 van “Mijn Prairietuin” schreef ik, dat ik op zoek was naar het prairiegras Sporobolus heterolepis. En als ik het tegenkwam, was het voor mij!
Onlangs vond ik het dus, gewoon bij Seven Hills op Voorne!
Daar bleken trouwens ook Echinacea paradoxa en Echinacea pallida te koop. Een bezoek aan deze kwekerij is beslist aan te bevelen.
Veronicastrum virginicum
‘Fascination’
In “mijn” prairietuin (weet u het nog: van 10 bij 3 meter) is zeker plaats voor wel 25 soorten vaste planten naast de prairiegrassen. Vanwege ruimtegebrek op deze pagina’s ga ik ze hier verder niet uitgebreid beschrijven, maar ik wil er nog wel een paar noemen die in aanmerking kunnen komen:
Eupatorium maculatum Koninginnekruid
Amsonia tabernaemontana Blauwe Ster
Coreopsis rosea Meisjesogen
Eryngium yuccifolium Kruisdistel
Lobelia cardinalis Lobelia
Monarda didyma Bergamotplant
Penstemon digitalis Slangenkop
Physostegia virginiana Scharnierbloem
Tot slot.
Ik hoop dat ik de lezer met deze artikelenreeks over mijn (fictieve) prairietuin enthousiast heb kunnen maken voor deze tuinsoort.
Tijdens het schrijven zag ik in mijn verbeelding mijn prairietuin steeds duidelijker vorm krijgen. In mijn hoofd is hij al af, beplant en wel.
Nu de werkelijkheid nog.